Inleiding

Er wordt mij weleens verweten, dat ik te vaak klinische homeopathie bedrijf. Daarmee ben ik het niet eens. Ik houd mij volledig aan de voorschriften van Hahnemann. Hahnemann begon zijn homeotherapie door steeds weer te benadrukken dat een overeenkomst tussen de aard van de ziekte en de werkzaamheid van het geneesmiddel noodzakelijk was. Onder de aard van de ziekte verstond hij ook het persoonlijk verwerken van de ziekte.
Doordat Hahnemann het potentiëren ontdekte, kon hij kiezen tussen antitherapie en homeotherapie. Antitherapie is de dwingende therapie, waarbij gewerkt wordt met een onverdunde of weinig verdunde geneesmiddelstof. De werking hiervan is tegengesteld aan het ziektesymptoom. Homeotherapie is een regulerende therapie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een al gepotentieerde geneesmiddelstof. Door zijn geneesmiddelen te potentiëren kreeg Hahnemann nog betere resultaten. Desalniettemin was hij niet tevreden over het genezingsproces bij chronische ziekten.
Toen Hahnemann zeventig was, kwam hij er pas achter dat chronische ziekten worden onderhouden door een ziekelijke, chronische verandering in het lichaam. Deze verandering noemde hij 'miasma'. Hij achterhaalde drie miasma's: syfilis, sycose (gonorroe) en psora (jeukende huidziekten). Daarnaast concludeerde hij dat hij deze miasma's slechts kon behandelen met behulp van hoog gepotentieerde geneesmiddelen.

Inmiddels zijn wij beter op de hoogte van het klinisch verloop van ziekten dan Hahnemann ooit kon zijn. We weten bijvoorbeeld welke ziektebeelden kunnen ontstaan, wanneer syfilis niet behandeld wordt. Deze ziekten verlopen in fasen met daartussen intervallen van schijnbare genezing. Zo'n toestand van schijnbare genezing wordt in de moderne literatuur 'de asymptomatische infectie' genoemd. In enkele gevallen kan deze toestand genezen. Meestal blijft deze ziekelijke ondergrond echter aanwezig tot aan de dood. De asymptomatische infectie is te vergelijken met het miasma van Hahnemann.

Volgens Hahnemann is een miasma erfelijk overdraagbaar. Zodoende kunnen zich bij personen ziekten ontwikkelen, die op de ziekte lijken waardoor het miasma is veroorzaakt. Een persoon met een syfilis-miasma kan dus degeneratieziekten krijgen. Ook kan een miasma aanwezig blijven, nadat de ziekte al is genezen. Deze aanwezigheid kan zowel positief als negatief zijn: positief in de vorm van imuun zijn voor de betreffende ziekte en negatief in de vorm van aanleg voor andere ziekten, die bij de oorspronkelijke ziekte horen.
Omdat onze klinische kennis van ziekten is verbeterd, zijn we tegenwoordig in staat meerdere miasma's te vinden en te behandelen. Bovendien weten we dat wij bij het behandelen van een infectieziekte moeten nagaan of deze ziekte een storend of een gunstig miasma nalaat. Als er sprake is van een storend miasma moeten we bestuderen hoe we die storing kunnen voorkomen of genezen. Bij roodvonk, gonorroe en syfilis kan dit door reeds in een vroeg stadium van de ziekte een passend antibioticum te geven. De homeotherapie is dan gericht op het zo snel mogelijk activeren van de eigen weerstand tegen de betreffende ziekte. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door, aan de hand van de allereerste symptomen, bij sommige virusziekten de ziekte te couperen met behulp van Arsenicum album D200 of een hogere potentie. Natuurlijk vraagt dit om de juiste deskundigheid ten aanzien van de verschillende mogelijkheden. Klinische kennis en klassieke homeopathie gaan hier dus hand aan hand bij het toepassen van de geneesmiddelen. Klassieke homeopathie impliceert het herkennen van de aanwezigheid van een miasma met behulp van een bijzonder symptoom. Voor het syfilis-miasma kan dit symptoom het 's nachts huilen van een baby zijn, vlak na de geboorte. Dat huilen kan weken lang aanhouden, ofschoon er geen afwijkingen zijn te vinden waarmee het huilen verklaard kan worden. De therapie is in dat geval Syphilinum in een hoge potentie. Klinische kennis is bijvoorbeeld noodzakelijk bij het behandelen van iemand die in coma ligt na een schedeltrauma.

Ik ben op een klinische manier gaan werken doordat ik de homeopathie heb bestudeerd in een huisartsenpraktijk, die ik eerst zeven jaar zonder homeopathie had verricht. Bovendien was ik lid van een club huisartsen die zich regelmatig lieten voorlichten door een vaste groep specialisten. Mijn patiënten liet ik door deze specialisten controleren, voor èn na de homeopathische behandeling. Hierdoor leerde ik dat het niet altijd mogelijk is de juiste diagnose slechts met behulp van symptomatisch homeopathische gegevens te stellen.
Om het belang van klinische homeopathie extra te onderstrepen, wil ik graag een voorbeeld geven. Ooit vroeg een chirurg mijn advies ten aanzien van een man die al acht maanden in coma lag na een hersentrauma. Er was een constant verhoogde intracraniële druk. Symptomatisch-homeopathisch dacht ik daardoor al gauw aan Apis mellifica (verhoogde liquordruk door belemmerde afvoer van de liquor). De chirurg vertelde me echter dat de verhoogde druk ontstond ten gevolge van een belemmerde afvoer van bloed door het beschadigde veneuze stelsel van de schedel, met gedeeltelijke trombosering. Met die wetenschap adviseerde ik Hamamelis D6, 3 dd 1 dosis. Veertien dagen later was de patiënt uit zijn coma ontwaakt. De prognose en de keuze voor een behandelingsvorm hangen dus af van de klinische diagnose. Die diagnose is noodzakelijk om te kunnen kiezen tussen homeotherapie en een andere behandeling. Is een aanvullende therapie nodig, dan is de patiënt niet gebaat met een hoge potentie van een homeopathisch middel alleen. Die hoge potentie kan wel nodig zijn naast de additieve therapie, zoals het geval is bij hongeroedeem. Voedsel wordt dan vaak nog wel in combinatie met Phosphorus D12 opgenomen, zoals ik bij dit geneesmiddel ook zal bespreken.
Als gekozen wordt voor homeotherapie, dan is het logisch dat men ook de spelregels volgt van die therapie. Laboratoriumgegevens blijven echter wel nodig voor de controle van herstel. Klinische kennis is bovendien noodzakelijk om bepaalde behandelingen te voorkomen. Zo is het verkeerd om te verwachten dat varices zullen genezen als de kleppen in de stam van de vena helemaal niet meer sluiten.

Onder klinische homeopathie versta ik overigens iets anders dan het werken met lage potenties. Bij klinische therapie zijn alle potenties mogelijk en ook alle frequenties van doseren. Als een homeotherapeut werkt met hoge potenties en die tevens weinig frequent laat innemen, wil dat nog niet zeggen dat hij werkt als Hahnemann. Hij mag zich daarom dus niet klassiek werkend noemen. Evenmin mag men iemand die alleen met lage potenties werkt, eventueel frequent en complex, een klinisch werkende homeotherapeut noemen. De eerste homeotherapeut werkt op dezelfde wijze als Hahnemann in de laatste jaren van zijn leven enige tijd heeft gedaan. De tweede homeotherapeut werkt vanuit de moderne geneeskunde: hij vergelijkt de ziektediagnose met een diagnose uit het passende geneesmiddelbeeld. Met deze werkwijze bevindt hij zich in de beginperiode van Hahnemann; hij beschikt echter over veel meer mogelijkheden voor diagnose en therapie. Daardoor wordt de patiënt geselecteerd voor de methode die de arts hanteert. De eerste therapeut moet vaak eerst nog veel meer zaken uitzoeken, afwachten en vaststellen, voor hij de patiënt met de optimale hoogpotentie kan behandelen, terwijl de tweede therapeut vaak te snel tevreden is met het klachtenvrij maken van de patiënt en niet aan de genezing van een onderliggend miasma toekomt.


Laboratoriumgegevens staan niet in de klassiek homeopathische literatuur. Ik teken daar bezwaar tegen aan om de simpele reden dat ik verantwoord wil (be)handelen. Ik kan me niet voorstellen dat Hahnemann laboratoriumgegevens en X-foto's zou negeren, als hij in de tegenwoordige tijd zou leven. Een positief gebruik van dit soort informatie noem ik klinische homeopathie. Ik heb er in dit boek dan ook naar gestreefd om zowel klinische gegevens als homeopathische symptomen bij de geneesmiddelen te noemen. Nu en dan heb ik bovendien symptomen opgeschreven, zoals ze door de patiënten worden verteld. Door de lekentaal in die gevallen om te zetten in medische taal zou zo'n symptoom volledig worden ontkracht en onbruikbaar worden. Ik hoop dat dit boek hierdoor voor veel homeotherapeuten een bruikbare ondersteuning zal zijn bij de uitoefening van hun praktijk.

 

Arij Vrijlandt